Bloedverdunnende medicatie

Griepvaccin

Het advies is om bij aangeboren stollingsstoornissen in principe alle vaccins subcutaan toe te dienen, tenzij na overleg met de behandelaar gekozen wordt voor de intramusculaire route.

Bij het gebruik van antistollingsmedicatie, zoals directe anticoagulantia (DOAC’s) en cumarinederivaten, kunnen vaccins en immunoglobulines (mits het volume ≤ 1 ml) intramusculair toegediend worden. Intramusculair vaccineren heeft de voorkeur, omdat er aanwijzingen zijn dat de immuunrespons beter is (met name bij ouderen > 60 jaar) en er minder lokale bijwerkingen zijn. Voorwaarde is dat de vaccinatieplaats gedurende tenminste 2 minuten stevig afgedrukt wordt zonder te wrijven en dat bij het gebruik van cumarinederivaten de INR stabiel is (< 3,5). Er wordt gesproken van een stabiele INR als de afgelopen drie maanden het medicatiebeleid niet aangepast hoefde te worden op basis van de INR-controles.

In de praktijk zal bij DOAC’s en cumarinederivaten om pragmatische redenen vaak gekozen worden voor subcutane injectie van de griepvaccinatie.

In Nederland zijn 2 gangbare cumarinederivaten op de markt: acenocoumarol en fenprocoumon. Wereldwijd wordt bijvoorbeeld warfarine ook nog gebruikt. Heel sporadisch kan men dus een patiënt treffen met een ander middel (bijv een expat die medicatie nog uit thuisland heeft).

Pneumokokkenvaccin

Het advies is om bij aangeboren stollingsstoornissen in principe alle vaccins subcutaan toe te dienen, tenzij na overleg met de behandelaar gekozen wordt voor de intramusculaire route.

Bij het gebruik van antistollingsmedicatie, zoals directe anticoagulantia (DOAC’s) en cumarinederivaten, kunnen vaccins en immunoglobulines (mits het volume ≤ 1 ml) intramusculair toegediend worden. Intramusculair vaccineren heeft de voorkeur, omdat er aanwijzingen zijn dat de immuunrespons beter is (met name bij ouderen > 60 jaar) en er minder lokale bijwerkingen zijn. Voorwaarde is dat de vaccinatieplaats gedurende tenminste 2 minuten stevig afgedrukt wordt zonder te wrijven en dat bij het gebruik van cumarinederivaten de INR stabiel is (< 3,5). Er wordt gesproken van een stabiele INR als de afgelopen drie maanden het medicatiebeleid niet aangepast hoefde te worden op basis van de INR-controles.

In de praktijk zal bij DOAC’s en cumarinederivaten om pragmatische redenen vaak gekozen worden voor subcutane injectie van de pneumokokkenvaccinatie. Bij subcutane toediening van het PPV23-vaccin zijn er aanwijzingen voor meer lokale reacties dan bij intramusculaire toediening.

In Nederland zijn 2 gangbare cumarinederivaten op de markt: acenocoumarol en fenprocoumon. Wereldwijd wordt bijvoorbeeld warfarine ook nog gebruikt. Heel sporadisch kan men dus een patiënt treffen met een ander middel (bijv een expat die medicatie nog uit thuisland heeft).

Zie ook de Landelijke Eerstelijns Samenwerkingsafspraak (LESA) Antistolling op www.nhg.org of het LCR protocol Stollingsstoornissen.